Laagdikte
Voldoende laagdikte van een conserveringssysteem is van wezenlijk belang voor het verkrijgen van de gewenste mate van barrièrewerking. Te hoge laagdikte, daarentegen, kan resulteren in verftechnische gebreken zoals bijvoorbeeld barstvorming.
Conserveringssystemen kunnen alleen optimaal functioneren wanneer ze binnen een bepaalde “laagdikte-range” zijn aangebracht. Ooit was het devies “hoe dikker hoe beter”, maar dit is al lang niet meer het geval. De meeste moderne verfsystemen zullen ook wanneer deze te dik zijn aangebracht vroegtijdig falen.
Wanneer het verfsysteem te dun is aangebracht wordt de beoogde barrièrewerking van een verfsysteem niet behaald met als gevolg voortijdige corrosie. Indien een verfsysteem te dik is aangebracht kan bijvoorbeeld barstvorming, onvolledige doorharding of extreme spanning in het verfsysteem ontstaan. Laagdikte wordt gespecificeerd en gemeten in microns of mills, maar soms ook in millimeters of (delen van) inches. De hedendaagse meetapparatuur is dermate nauwkeurig dat laagdiktes in duizendsten van een millimeter kunnen worden gemeten. DCC beschikt over de kennis, ervaring en geavanceerde apparatuur om de laagdikte van het verfsysteem te bepalen en de resultaten op juiste wijze te interpreteren op basis van bijvoorbeeld ISO 19840 of SSPC PA2 of (andere) eisen vermeld in een conserveringsspecificatie of applicatierichtlijnen opgesteld door verfleveranciers. Een goede conserveringsspecificatie geeft richting aan o.a. de hoeveelheid uit te voeren metingen, de testmethodiek, kalibratiemethodieken alsmede goed- en afkeurcriteria. Tevens kan door DCC bepaald worden in hoeverre eisen ten aanzien van laagdikte “haalbaar” zijn. Klik hier voor een overzicht van de meest gangbare testmethodieken aangaande het bepalen van laagdikte.
Gangbare testmethodieken ‘laagdikte’
Laagdikte kan worden gespecificeerd en gemeten overeenkomstig ISO 19840 of SSPC PA2. Er is geen onderwerp in de conserveringsbranche waarover meer gediscussieerd wordt dan laagdikte. Een reden hiervan is dat er vaak geen duidelijke conserveringsspecificatie van toepassing is. Vaak wordt een term als “gemiddelde laagdikte” gehanteerd om de laagdikte van een verfsysteem te rechtvaardigen. In de praktijk ligt het echter genuanceerder. Een plaats met een veel te geringe laagdikte is een potentiële corrosieplek. Een plaats met veel te hoge laagdikte is een potentiële plaats waar scheurvorming of blaasvorming in het verfsysteem zou kunnen ontstaan. Een conserveringsbedrijf dient voldoende bandbreedte (een zogenaamde laagdikterange) te hebben om zijn werk praktisch uit te kunnen voeren. Wanneer er een zeer geringe bandbreedte is en de conservering moet worden aangebracht op een relatief complexe structuur blijkt vaak in de praktijk dat dit niet haalbaar is. Schrijvers van verfspecificaties moeten zich realiseren dat met een verfkwast doorgaans niet meer dan 80-90 micrometer droge consistente laagdikte verkregen kan worden en met een verfroller ten hoogste 70-80 micrometer. Verder is het belangrijk om te weten dat, wanneer gebruik wordt gemaakt van spuitapplicatie op complexe samengestelde structuren een laagdiktemarge van 300% (noodzakelijke verschil tussen minimale en maximale dikte) niet ongebruikelijk is. Het vooraf juist inschatten van deze zaken voorkomt veel discussie op het moment van uitvoering van conserveringswerk. Ook de hoeveelheid metingen, toleranties, van toepassing zijnde normeringen en niet in de laatste plaats calibratiemethodieken, zijn van invloed op het resultaat van laagdiktemetingen. DCC beschikt over de kennis en geavanceerde apparatuur om de droge laagdikte van verfsystemen te bepalen en de resultaten te interpreteren op basis van eisen vermeld in een conserveringsspecificatie of applicatierichtlijnen opgesteld door verfleveranciers.
Gangbare niet destructieve meetmethodieken zijn:
- Magnetisch; Het meten van niet magnetische verflagen middels een magnetisch meetinstrument op een magnetische ondergrond (staal, ijzer, gietijzer, sommige duplex stalen) zoals een zogenaamde “laagdiktebanaan” of “laagdiktepen”.
- Elektromagnetisch; Het meten van niet magnetische verflagen middels een elektromagnetisch meetinstrument op een magnetische ondergrond zoals een elektronische digitale laagdiktemeter.
- Eddy current (wervelstroom); Het meten van niet magnetische verflagen op een niet magnetische ondergrond (aluminium, RVS, koper, etc) middels een wervelstroommeter.
- Ultrasoon; Het meten van verflagen op een niet metallische ondergrond (beton, hout, plastic, etc) middels een ultrasoonmeter.
Gangbare destructieve meetmethodieken zijn:
- PIG (Took) meter; Het meten van (individuele en totale) verflaagdiktes door gebruik te maken van een PIG meter waarin snijmiddelen met een vooral bekende snijhoek en een handmicroscoop geïntegreerd zijn. Een wiskundige berekening zorgt voor de berekening van de laagdikte. De microscoop is tevens handig om te gebruiken bij een schadeanalyse.
- Laagdikteboor; Werkt op basis van eenzelfde principe als de PIG meter.
Bel of mail met DCC indien u vragen heeft over het bepalen van droge laagdikte tijdens of na conserveringswerkzaamheden.